Hoofdstuk 7
Een Wereld Vol Leegte
'Wie vandaag niet weet te vinden en door gisteren nagejaagd wordt, leeft in de wereld vol leegte.'
Oeroude Terinnse Wijsheid
Ter, het jaar 2960 NS
Het was koud, maar het sneeuwde niet en de zon bleef achter de wolken. Niets zat haar in de weg en toch belandde haar laatste, vijfentwintigste, pijl zeker een paar centimeters van de roos. Tot de afstand van 30 voet lukte het nog wel, maar vanaf een grotere afstand was het vaker mis dan raak. Ze vloekte. Waarom lukte het Ceart wel en haar niet, terwijl ze de afgelopen zeven jaar meer trainde dan hij. Volgens grootvader zaten de boosheid en 'het te graag willen' haar in de weg. Ten minste kon ze ergens haar boosheid kwijt raken.
Het leek alsof de wereld stil stond sinds haar achttiende verjaardag. Van 'ze leefden lang en gelukkig' was niets terecht gekomen. In elk geval wat betreft het woord 'gelukkig'; althans voor haar. Sinds Clan na hun laatste conversatie met de noorderzon was vertrokken, wist ze natuurlijk niet of hij gelukkig was. Ze hoopte van wel, maar het nam haar eigen frustratie niet weg. Er was gewoon niemand zoals Clan...en die stomme pijlen die niet in de roos wilden.
'Ik kan wel bloed drinken,' snauwde ze terwijl ze haar tranen probeerde te onderdrukken. Ze trok haar grijze wollen mantel wat dichter.
'En wiens bloed wil je weer drinken, Banríon?' vroeg een zachte vrouwelijke stem.
Banríon was zo in haar gedachten verzonken dat ze Sinéad niet eens hoorde aankomen. Ze draaide zich om en zag haar knappe mollige vriendin voor haar staan.
'Dag, Sinéad,' groette ze haar hartsvriendin. Ze omarmden elkaar.
'En wiens bloed was het dat je zo graag wilde drinken?' herhaalde Sinéad met een berispend gezicht haar vraag.
'Niemand, het was bij wijze van spreken,' antwoordde Banríon en gaf haar vriendin een vermoeide glimlach.
'Het was zeven jaar geleden, Ban,' Sinéad keek haar vriendin bezorgd aan. 'Het leven gaat verder en het gaat je voorbij! Je bent al bijna vijfentwintig!'
'Gooi nog wat zout op mijn wond!' snauwde Banríon.
'Wat moet ik anders zeggen dat je goed bezig bent? Je bent nog steeds niet getrouwd, je hebt geen man op het oog en je probeert niet eens iemand te vinden! Kortom je bent ongezond en gevaarlijk bezig,' Sinéad sprak op een helemaal bij haar niet passende strenge toon.
'Hoezo gevaarlijk? Alsof je dood kunt gaan als je niet gaat trouwen!' Banríon kon de bezorgdheid van haar vriendin niet begrijpen. 'Slaat nergens op wat je zegt!'
'Goed. Een uitleg voor de zwakzinnigen: als je te lang mee wacht wordt je nog eens uitgehuwelijkt!'
'Dat zou mijn grootvader nooit doen,' met een kwade en geïrriteerde blik in haar ogen liet Banríon het duidelijk merken dat ze geen zin in deze conversatie had.
'Maar stel dat er iemand is, die om je hand aan de koning vraagt en de koning geeft zijn toestemming. Denk je nou echt dat je grootvader er tegenin gaat?'
Banríon zweeg. Zo heeft ze het nooit bekeken, maar theoretisch gezien had Sinéad gelijk. Het kon gebeuren. Waren er maar mannen die zoals Clan. De waarheid was echter dat ze van de meeste mannen, die ze ontmoet had, walgde en diegenen van wie ze niet walgde vond ze gewoon oninteressant en onaantrekkelijk.
Mannen! Ze zag elk jaar genoeg mannen tijdens jaarlijkse verjaardagsbal van de koning. Ze bekeken je meestal als een stuk vlees en verwachtten dat je in de zevende hemel zou zijn van die aandacht. Raar genoeg werkten dat soort blikken heel goed bij de dames. Zelfs zo'n slimme meid als Sinéad viel ervoor. Ze kon het zich als de dag van gisteren nog herinneren hoe de knappe hertog Scior naar haar hartsvriendin keek. Die zelfingenomen zwijn! Hij kreeg het voor elkaar om Sinéads brein zo door te spoelen, dat ze na één uur al dacht dat ze de liefde van haar leven had gevonden. Voor hertog Scior was ze echter niets meer dan een nieuw speelgoed. De volgende ochtend was al zijn 'liefde' als de mist voor de zon verdwenen en hij keurde Sinéad geen blik meer waard. Nog nooit had Banríon Sinéad zo hartgebroken gezien en alsof dat niet genoeg was, bleek Sinéad een kind van de schurk-hertog in zich te hebben groeien. Gelukkig wilde een vriend van haar vader, de kinderloze weduwnaar graaf Fál Keynat, met haar trouwen. Met hem was Sinéad al gauw haar verdriet vergeten. Zelf voelde Banríon er niets voor om met een oude saaie weduwnaar als graaf Keynat te trouwen. Ze zuchtte.
'Zuchten zal niet helpen, Ban,' zei Sinéad. 'Zullen we maar naar binnen voordat we in ijsklontjes veranderen? Díonach wil je ook graag zien.'
Inn, het jaar 2960 NS
Het bleef maar sneeuwen en niet een klein beetje. Precies op de dag wanneer hij van plan was om te vertrekken. Volgens de moeder was het een teken van Moeder Aarde en moeder probeerde alles uit de kast te halen om hem te laten blijven. Maar hij moest en zou vertrekken zodra het ophield met sneeuwen.
Zijn tassen waren al lang ingepakt en nu zat hij op zijn bed en bekeek Mealláns cadeaus voor de zoveelste keer. Een lelijk stuk grijs-bruine steen op een leren snoer was volgens de tovenaar minimaal tien keer zijn gewicht in goud waard. Degene die de steen bij zich droeg kon met de magische krachten niet gevonden worden. De steen maakte je als het ware onzichtbaar voor de Kracht. De leren bliksemarmbanden, met stukken versierde metaal die daarin waren verwerkt, waren veel indrukwekkender. Ze vergden echter wel een goede beheersing van de manier waarop ze gebruikt werden, want de kracht van deze armbanden was letterlijk dodelijk. Meallán liet het zien. Door de metalen platen tegen elkaar, in een snelle beweging, te laten wrijven ontstond er een bliksem en als de bliksem eenmaal eenmaal afgevuurd was, dan vloog die net zolang door totdat die zijn doel raakte. De tovenaar had een van zijn lege wijnflessen ter voorbeeld gebruikt. De fles viel niet in scherven uit elkaar, maar in stofdeeltjes. Volgens Meallán was je kans op overwinning bijna honderd procent met deze armbanden, tenzij je ze tegen een tovenaar gebruikte die de bliksem kon afweren of, nog erger, terugkaatsen, want dan was het einde verhaal voor de gebruiker van de bliksemarmbanden. Deas beloofde zichzelf om goed met die dingen te oefenen, maar hoopte stiekem dat hij ze niet zou hoeven gebruiken.
Iemand die zulke gruwelijke daden verrichtte als de tovenaar die Mealláns vrouw en dochter had vermoord, verdiende niets beter dan afgeslacht te worden, maar zou Deas de rol van de beul op zich kunnen nemen? Vinden dat iemand dood moest, was nog niet hetzelfde als iemand daadwerkelijk van het leven beroven. In zijn rustig vreedzaam leventje had Deas niemand vermoord en nu hij op het punt van het vertrekken stond, vroeg hij zich echt af of hij het zou kunnen. Hij zou wel moeten anders kon hij net zo goed thuis blijven. Nog nooit had Deas zoveel tegenstrijdige gevoelens tegelijkertijd. Hij wilde gaan en die krankzinnige schurk najagen en hij wilde thuis blijven waar hij het zo naar zijn zin had. Hij wilde niemand vermoorden en hij wilde die tovenaar van 'De Zwarte Driehoek' ombrengen. Zijn hoofd werd er zwaar van. Besloten is besloten dacht hij en deed de magische steen om zijn nek en de bliksemarmbanden om zijn polsen.
'Deas,' riep zijn moeder hem, 'we gaan lunchen.'
'Ik kom,' riep hij terug. Hij had nog niet beseft dat het al middag was. Hij liet zijn getwijfel voor wat het was en liep naar beneden.
'Zo, mooie sieraden, heer Deas,' plaagde Shannon hem zodra ze hem zag. 'Je ziet er meteen als een echte krijger uit.'
'Mond dicht, stomme kind!' snauwde haar moeder. 'Het is misschien de laatste keer dat jij je broer ziet en jij zit grapjes te maken!' ze barstte in tranen.
'Elina,' Lan omarmde zijn vrouw en probeerde haar te troosten.
'Ma, ga me niet voortijdig begraven!' de woorden klonken luider en bozer dan Deas het bedoeld had.
'Ze doet al de hele ochtend lelijk tegen me,' deelde Shannon haar oudere broer mede, 'en dat alleen omdat ik vind dat zij te veel zorgen over je maakt.'
'Ik wil zien hoe jij gaat reageren als je kind een krankzinnige moordenaar gaat najagen!' Elina voelde zich onbegrepen.
'Stil, liefste,' zei Lan tegen zijn vrouw. 'Het is zijn leven en we moeten zijn beslissingen respecteren.'
Deas keek dankbaar naar zijn vader. Zijn vaders rustige zachte stem kon wonderbaarlijk goed gerust stellen. Deas ging naast zijn zusje zitten en begon zijn soep te eten zonder verder iets te zeggen. Elina en Lan gingen in stilte tegenover hun kinderen zitten. Niemand durfde deze zware stilte te verbreken. Shannon was als eerste klaar met eten en zonder te wachten totdat haar broer ook uitgegeten was, gaf ze hem een stevige knuffel.
'Ik hou van je,' zei ze tegen haar broer.
'En ik hou ook van jou,' hij beantwoordde Shannons knuffel.
'Ik hou ook heel veel van je, Deas,' Elina keek haar zoon aan met moederlijke tederheid.
'En ik hou ook van jou, mam,' hij kuste zijn moeders hand.
'Lieve Moeder Aarde!' Lan verstoorde de liefdesverklaringen met een quasi brommerige intonatie. 'Bah, ik ga bijna over mijn nek van al die zoetigheid. Jullie klinken als wijvenliefdesromanhelden.'
'Oh, we houden ook van jou, pa,' Shannon pakte haar vaders hand.
Plotseling zag Deas zijn moeder verstijven. Ze keek niet meer naar hem, maar langs hem. Ze keek naar het raam.
'Het sneeuwt niet meer,' zei Elina met moeite. De woorden kwamen nauwelijks haar mond uit.
'Wat zeg je, ma?' Deas verstond haar niet.
'Het sneeuwt niet meer, lieverd,' dit keer spraak ze luider en duidelijker. Deas draaide zich om en keek naar buiten. Het sneeuwde inderdaad niet meer.
'Dus onze rotjong gaat vertrekken,' concludeerde Lan. 'Hier, een paar lieve duiten ter ondersteuning van je epische heldendaden,' Lan schoof een grote goedgevulde leren buidel naar zijn zoon toe.
'Dat hoeft niet pa,' Deas schoof de buidel terug naar zijn vader.
'Nee,' protesteerde Lan, 'je neemt het gewoon. Het is van de hele familie. Ook van je grootouders, ooms en tantes. Ze verwachten trouwens dat je langs Tjima Béal komt en ze bezoekt voordat je verder met je avonturen gaat.'
'Dat was ik toch al van plan, pa,' zei Deas. 'Ik ga alvast mijn spullen pakken, dan kan ik morgenmiddag bij Tjima Béal zijn als alles meevalt.'
Deas stond op en ging naar zijn kamer. Zodra Elina hoorde dat Deas de deur van zijn slaapkamer dichtdeed, richtte ze zich tot haar man en dochter.
'Ben ik nou de enige die zich zorgen maakt om Deas? Jullie doen alsof hij een paar dagen naar Cahtair Nua gaat,' ze wierp een berispelijke blik naar Lan en Shannon. 'Mijn moederlijke instincten vertellen me dat mijn zoon misschien zijn eigen dood gaat najagen en -'
'Je paniek instincten zou je bedoelen,' viel haar man haar in rede. 'De kans dat hij iemand vind, die hij nog nooit gezien heeft en over wie hij zo goed als niets weet, is nihil.'
'Je moet juist blij zijn, mama,' steunde Shannon haar vader. 'Wie weet misschien komt die terug met een bruid.'
'Ja, zo moet je het bekijken, liefste,' Lan sloeg een arm om zijn vrouw.
'Hm,' Elina zuchtte. 'Misschien hebben jullie gelijk,' stemde ze uiteindelijk toe.
Misschien hebben ze toch gelijk, dacht Elina. De kans dat Deas de boze tovenaar zo vinden, was inderdaad minder dan klein en haar zoon was ten slotte vijfentwintig en kon prima voor zichzelf zorgen. Ze voelde zich opeens opgelucht. Ze zou haar zoon natuurlijk gaan missen, maar ze zou zich geen zorgen meer over hem maken.