Hoofdstuk 6
De Grote tovenaar
'Wie afgerekend heeft met verleden,
Kan vredig leven in het heden.'
Innse Wijsheid
Inn, het jaar 2960 N.S.
Er werd op de deur geklopt en blijkbaar niet de eerste keer, want er werd duidelijk hardnekkig geklopt. Hij voelde al dat gebonk in zijn hoofd. ''Gewoon niet reageren, dan gaan ze van zelf weg,'' dacht hij.
'Meallán,' werd hij geroepen, 'ik weet dat jij er bent!'
'Kleine heks!' mompelde hij, zijn ogen wrijvend. Waarom kon ze hem niet met rust laten? Waarom bleef iedereen zich met zijn leven bemoeien?
'Dat kun je niet doen, Meallán,' zeiden ze, 'Jij bent de Grote Tovenaar.' 'Bekijk het maar!' was zijn antwoord.
Na tien jaar was niet zo veel overgebleven van ooit Grote Tovenaar Meallán Svae. Ongelooflijk hoe enkele uren je leven konden veranderen, oftewel hoe enkele uren je leven konden ruïneren. Hij was jong en arrogant genoeg om te denken, dat hij de meest krachtige tovenaar van de hele wereld was en deze denkfout had hem de levens van zijn vrouw en dochter gekost. Hij kon het zich ook niet voorstellen dat zo iets hem kon overkomen. Maar Meallán zou die monster vinden en hem levend vellen. Dat had hij op het graf van zijn vrouw en dochter gezworen. De eerste dagen was hij met niets anders bezig, dan naar de dader zoeken. De dagen werden weken en de weken werden maanden, en nu tien jaar verder, had hij hem nog niet kunnen vinden. En als hij eerlijk was, dan was hij de laatste jaren vaker bezig met zijn verdriet te verdrinken, dan met zoeken. Net als gisteravond, en dat kon hij met elk geklop op de deur door zijn hele brein voelen.
'Ik kom,' schreeuwde hij chagrijnig. Het kostte hem zowel fysieke als mentale moeite om op te staan. Het was halfdonker in zijn slaapkamer. De bescheiden stralen van de winterse zon probeerden de gesloten luiken door te dringen.
Meallán stapte zijn woonkamer binnen. Het zag er net zo chaotisch en onhygiënisch uit als zijn slaapkamer. Lege flessen en dikke lagen stof waren in elk hoek van de kamer te vinden. Hij wierp een hatelijke blik naar de voordeur en zag gelijk zijn weerspiegeling in de oude vieze stoffige spiegel dat naast de voordeur hing. Zelfs in een halfbelichtte omgeving kon hij zien dat zijn ooit witte overhemd al lang niet meer wit was. Zijn ongekamd zwart haar werd in tegenstelling tot zijn overhemd steeds witter. Zijn gelaat had hij ook al dagen niet geschoren en de kringen onder zijn ogen maakten zijn onverzorgd uiterlijk compleet. Eigenlijk zag hij er eerder vijftig dan negenendertig jaar oud. Maar hiermee kon je Shannon niet afschrikken. Hij pakte de sleutel en deed de deur open. Het felle licht deed pijn aan zijn geïrriteerde ogen.
'Ik hoop dat het de laatste keer is dat ik je zo gesloopt door de brandewijn zie,' een klein zwartharig vrouwtje in grijze wollen mantel keek hem afkeurend aan. Haar ogen waren groot en zilverkleurig, en vol zelfvertrouwen en koppigheid.
'Hopen mag,' spuwde Meallán de woorden op de meest venijnige wijze.
'Mooi om te horen dat ik hier zo welkom ben,' Shannon negeerde zijn scherpe toon en stapte bruusk naar binnen. 'Mmm, ja een zwijnenstal is duidelijk fraaier.'
'Shannon,' begon Meallán.
'De ramen moeten nodig open,' onderbrak ze hem. 'Merk je dan echt niets van die stank.' Vervolgens ging ze de ramen open gooien alsof het haar eigen huis was.
'Shannon, heb ik je niet verteld om niet meer te komen. Ik heb zelfs met je vader gesproken, en ook je broer, en je blijft maar komen,' hij voelde zich behoorlijk misselijk en elk woord kostte hem ontzettend veel moeite.
'Goed,' Shannon keek hem een tikje geïrriteerd aan, 'Voor de zoveelste keer: Ik ben geen kind meer! Ik ben een volwassen vrouw en ik besluit lekker zelf wat ik wel en niet doe.'
'Dat geeft je nog geen recht om mijn huis binnen te vallen!' pareerde hij.
Shannon opende haar mond om iets terug te zeggen, maar bedacht zich op het laatste moment. Ze opende haar een donkerbruine tas en legde zelfgemaakte hartige taart en zoete bolletjes, die werden gevolgd door jam, boter en karaf granaatappelsap, op Mealláns tafel. Ze opende het karaf en gaf hem aan Meallán.
'Drink,' beviel ze, 'je zult je beter voelen.'
'Shannon,' hij keek haar smekend aan, 'mijn maag kan het echt niet hebben.'
'Het is geen gewone granaatappelsap. Ik heb er wat kruiden toegevoegd. Het zal je maag en je hele lichaam tot rust brengen,' zei ze rustig.
Hij naam een slok. 'Bitter,' hij vertrok zijn gezicht.
'Drink het dan sneller,' verloor Shannon haar geduld weer.
'Jij bent een heks!'
'Kruidenmeestres,' corrigeerde ze hem.
Met een vies gezicht dronk Meallán het hele karaf leeg.
'En?' vroeg Shannon nog voordat de tovenaar het laatste druppel opdronk.
'Mmm,' dacht Meallán even na, 'ik voel me inderdaad minder misselijk. Je moet me vertellen hoe je het maakt.'
'Dat is een beroepsgeheim en het is niet voor elke dag bedoeld,' was Shannons antwoord. Ze keek richting het raam. 'Kijk, daar komt Deas aan. Ik zal jullie alleen laten om mannenzaken te bespreken,' ze verliet Meallán met een sluwe glimlach op haar gezicht. Ze zwaaide nog even naar Deas en ging richting haar paard.
'Nog meer bezoek,' mompelde de tovenaar.
Deas Clé was na tien jaar nog steeds overtuigd dat hij de moordenaar van Mealláns vrouw en dochter kon vinden. Nadat Meallán zijn leven had gered, zwoer hij dat hij niet zou rusten totdat hij die monster had gevonden.
'En wat doe je als je hem vindt?' vroeg Meallán tien jaar geleden aan de onbezonnen jonge man. 'Ik zal hem doden!' antwoordde Deas toen. 'Jij gaat de tovenaar van de Zwaarte Driehoek vinden en vermoorden?' Meallán haalde de driehoekige zwarte hanger uit zijn broekzak. De hanger was het enige spoor dat de dader had achter gelaten. Waarschijnlijk had de moordenaar het niet in de gaten dat hij hem kwijt was, want alle andere sporen leken nauwkeurig gewist zijn. Ooit was het een machtige orde van de tovenaars die zwarte magie gebruikten om hun doelen te bereiken, maar ze werden door Canice en zijn volgelingen al bijna drie duizend jaar geleden uitgeroeid. Toch waren er steeds zwarte tovenaars die zich tot de oude orde van de Zwarte Driehoekig aangetrokken voelden. Vaak stelden hun zwarte kunsten weinig voor en dragen van een zwarte driehoek hanger was niet meer dan symbolisch. Maar de drager van de zwarte driehoek, die Meallán naast het verminkt levenloos lijf van zijn vrouw had gevonden, was anders...
'De groeten aan de grootste zuiplap van Inn,' groette Deas de tovenaar vrolijk. Meallán, die helemaal in zijn gedachten was verzonken, hoorde de jonge man nauwelijks. 'Ik zie dat mijn zusje de boel liet opfrissen,' hij lachte vrolijk. Zijn gezicht was rood van de rit in de koude buitenlucht en zijn golvend bruin haar stak alle kanten op, ook al was het redelijk kort geknipt.
'Heb je haar gezien?' vroeg Meallán zodra hij van de duistere wereld van zijn herinneringen terug was gekomen.
'Wie? Shannon? Ja,' zei hij nonchalant en ging bij de tafel zitten.
'Ze blijft maar komen,' Meallán ging naast Deas zitten.
'Ja, weet ik,' antwoordde Deas.
'Ik zei toch dat ze niet meer moest komen,' ging Meallán verder, 'Maar het lijkt-,'
'...alsof het haar niets kan schelen,' vulde Deas hem aan. 'Klopt. In haar ogen ben jij nog steeds een held, ook al ben je een held die zijn weg behoorlijk kwijt is. Je weet toch dat ze van je houdt en-,'
'Hou op met dat soort absurde dingen te zeggen!' onderbrak Meallán hem fel. 'Ze is een kind! Ze kon mijn dochter wezen!'
'Ze is negentien, Meallán.'
'Mijn dochter zou dit jaar negentien worden als ze nog leefde!' de woorden brachten de pijn van het verlies weer naar boven. Meallán sprong van zijn stoel en begon onrustig door de kamer te lopen opzoek naar iets. Het duurde niet lang voordat hij een fles brandewijn had gevonden. Hij keek even geconcentreerd naar de fles, mompelde een spreuk en de fles ging open. Hij nam een grote snelle slok. Plots werden zijn ogen groot en hij spuwde het uit. Hij moest zo erg hoesten dat de fles uit zijn handen viel.
'Gaat het Meallán?' vroeg Deas zonder een spoor van bezorgdheid of medelijden in zijn stem. Hij schonk wat water in de beker en gaf het aan de tovenaar. Meallán nam het dankbaar aan.
'Bah! Alle duivels!' schold Meallán zodra hij een beetje bijkwam. 'Zo'n verdomd gore brandewijn heb ik nog nooit geproefd!'
'Wordt tijd om te stoppen of niet dan,' plaagde Deas hem.
'Ik ga bijna over mijn nek als ik aan alcohol denk,' de tovenaar klonk verbaasd. 'Hm, hm!' zonder nog verder iets te zeggen, liep hij naar zijn slaapkamer. Hij kwam terug met nog een fles brandewijn. Voorzichtig en geconcentreerd opende hij de fles met een spreuk. Dit keer nam Meallán geen slok van brandewijn. Hij rook er alleen aan. De tranen sprongen hem in de ogen en zijn gezicht vertrok.
'Is deze ook zo verschrikkelijk?' vroeg Deas.
'Ruik maar zelf,' de tovenaar overhandigde hem het fles.
Deas rook er aan. 'Ruikt naar alcohol met citroen,' constateerde hij.
' Het is geen gewone granaatappelsap,' klonk Shannons stem in Mealláns hoofd weer. Hij keek glazig. 'Briljant,' zei hij afwezig.
'En wat is er precies zo briljant?' vroeg Deas aan de tovenaar.
'En nu gaat meneer de vermoorde onschuld spelen!' Meallán klonk redelijk nijdig.
'Waar heb je het over?' Het verbaasde Deas elke keer hoe makkelijk de tovenaar van rustig en afwezig naar razend kon overgaan.
'Ga me niet vertellen, dat jij er niets vanaf wist!' Meallán schudde afkeurend met zijn wijsvinger. Deas zei niets terug. De vraag 'Waar heb jij het in de naam van Moeder Aarde over?' was duidelijk te lezen.
'Goed, ik geloof je,' zei Meallán op een rustige toon na een paar seconden.
'Als je me nou gewoon vertelt waar jij het over hebt,' stelde Deas voor.
'Zelfs als je er echt niets vanaf wist, moet nu toch een belletje gaan rinkelen,' begon de tovenaar, maar zodra Deas zijn ogen begon te rollen, besloot hij het gewoon te zeggen. 'Je zusje heeft me een antidrank van de hoogste kwaliteit onder de neus geschoven, daarom leek brandewijn me zo vies. En dat heeft ze niet alleen gedaan...'
'Blijkbaar ging ze naar Cathair Nua niet alleen om te winkelen...' ook Deas leek nu in zijn gedachten gezonken te zijn. 'Eerlijk, Meallán, ik wist er niets van,' Deas richtte zich weer tot tovenaar, 'maar ik sta erachter.'
Deas verwachte een nijdige opmerking of ten minste een woeste blik, maar in plaats daarvan koos de tovenaar ervoor om zijn laatste opmerking te negeren.
'Goed,' zei Meallán op een rustige toon, 'wat brengt je hier vandaag?'
'Ik heb besloten om naar Ter te gaan,' beantwoordde Deas zijn vraag.
'Juist,' Meallán keek de jonge man aan alsof hij helemaal gek was geworden.
'Kijk me niet zo aan. Ik heb gehoord dat er de laatste dertig jaar heel wat mensen waren die via Noordelijke Rug van Ter naar Inn kwamen en ook andersom,' begon Deas zich te verdedigen.
'Dat hoef je me niet te vertellen. Ik heb die helden zelf vaak genoeg in de kroeg ontmoet,' merkte Meallán op.
'Je zult het stom vinden, als ik het je vertel,' Deas keek de tovenaar verlegen aan.
'Vertel,' moedigde Meallán hem aan.
'Goed. Een oud vrouwtje sprak me een maand geleden op straat aan en zei dat ik mijn rust en toekomst alleen in Ter kon vinden.'
'Je hebt gelijk. Ik vind het stom,' zei de tovenaar vlakjes. 'Jij en naar oude vrouwtjes geklets luisteren. Hm.'
'Dat dacht ik ook,' Deas keek even weg, 'maar haar woorden laten me niet met rust. Ik moet naar Ter.'
'En wat denk je of hoop je daar te vinden?' Meallán keek hem aan alsof hij al het antwoord wist.
'De moordenaar van je vrouw misschien?,' Deas keek zenuwachtig. 'Ik weet het niet, maar ik heb het gevoel dat ik nooit kan rusten totdat ik hem gevonden heb. Ik-,'
'Deas, luister,' Meallán onderbrak hem. 'Het spijt me als ik het ooit liet overkomen alsof het jouw schuld was. Ik was al die jaren niet mezelf geweest van verdriet en drank. Ik ben nu voor het eerst in zo veel tijd echt nuchter en ik denk dat,' de woorden leken maar moeilijk uit zijn mond te komen, 'misschien moeten we het maar laten. Misschien, moeten we hem niet meer zoeken en verder met ons leven gaan.'
'En dat zeg jij?' de jonge man keek hem met ogen vol ongeloof aan.
'Ja, ik wil het laten en een nieuw leven beginnen,' zei de tovenaar vastberaden.
'Wie afgerekend heeft met verleden, kan vredig leven in het heden,' Deas citeerde de volkswijsheid. 'Denk je dat je nu plotseling een nieuw rustig leven kunt opbouwen?'
'Je kunt het altijd proberen. Als je iets niet vast kunt pakken, probeer het los te laten,' citeerde Meallán een andere volkswijsheid.
'En het kan zomaar na tien jaar vol zoektocht en drank,' het verbaasde Deas hoe de tovenaar binnen enkele minuten op een geheel tegenovergestelde gedachtegang kon komen. 'Kom met me mee, Meallán. Je brein is misschien verward, maar nog steeds geniaal. Samen zullen we hem zeker vinden. Als hij nog in Inn was dan hadden we hem allang gevonden.'
'Er zijn ook andere landen, behalve Ter, Deas, en misschien is hij al lang en breed dood. Ik ga niet met je mee en ik vraag je om het ook achter je te laten. Jij bent jong. Ga een leuk meisje zoeken, trouw ermee, leef lang en gelukkig. Je hebt ouders die van je houden, je kunt later de zak van je vader overnemen. Je hebt alles, mijn jongen,' de tovenaar keek hem vaderlijk aan.
'Je meent het dus,' Deas kon het nog steeds niet geloven. 'Noem me maar gek, maar ik heb het gevoel dat hij nog steeds leeft en zijn gruwelijke praktijken op andere onschuldigen botviert. Ik wil geen held uithangen, maar iets in mij vertelt me dat ik hem moet en zal vinden.'
'Goed. Stel dat je hem vindt. Hoe wil jij een krachtige magiër overwinnen?' vroeg Meallán.
'Dat zie ik dan wel,' antwoordde Deas, 'ook hij is niet onsterfelijk.'
De tovenaar keek Deas recht in zijn ogen. 'Moed wordt beloond, zoals ze zeggen,' zei hij, 'Ik weet niet of het ook voor stoutmoedigheid geldt.' Hij bleef een tijdje Deas aanstaren. De jonge man staarde terug en zei niets. 'Ik denk dat ik wel iets heb wat je kun gebruiken,' zei de tovenaar uiteindelijk. 'Kom maar mee.'