Hoofdstuk 5
Weer verandering.
'Regen, regen, alweer regen!
Waar is de felle zon gebleven?''
Miro de Bard
Ter, het jaar 2953, N.S.
Banríon lag de ''Sprookjes van Terinn'' te lezen in de schaduw van een berk op de oever van Loch Mór. Haar witte merrie Lile stond een paar meter verderop te grazen. Het was te heet en te benauwd voor tien uur in de ochtend. Het was duidelijk dat het binnenkort ging regenen en daarom keek Banríon af en toe richting de hemel om in elk geval haar boek op tijd te kunnen verbergen. ''Sprookjes van Terinn'' waren verhalen van meer dan drie duizend jaar oud en Banríon kon er nooit genoeg van krijgen. Deze sprookjes hebben haar door de moeilijke tijden heen geholpen. En nu was haar eigen leven ook een sprookje geworden – het was moeilijk en ellendig in het begin, maar nu zou ze met haar prins, oftewel graaf, trouwen en ze zullen lang en gelukkig leven. Net zoals het hoort.
De zon lachte haar toe en geen enkele regen kon het verpesten. Vandaag was ze achttien geworden en over drie dagen zou ze gaan trouwen. Helemaal volwassen dus.
Het enige wat haar nog in de weg zat, was dat Clan de laatste paar maanden vaak bezorgd en verdrietig eruit zag, ook al wilde hij nooit toegeven wat hem dwars zat. Volgens opa en Ceart was het besef dat hij zijn vrijheid binnen kortste tijd ging verliezen. Ze deden allebei alsof trouwen het ergste was wat een man kon overkomen. Onzin! Als Clan het niet wilde dan had hij haar niet ten huwelijk gevraagd. Maar ze zou vandaag erop staan dat hij over zijn zorgen ging inlichten. Ze gingen ten slotte over drie dagen trouwen en ze wilde het nog voor de bruiloft weten wat met hem aan de hand was, zodat ze hem ermee kon helpen of hem daarbij kon steunen.
Plotseling hoorde Banríon haar naam in de verte. Ze keek op en zag Con langs de oever van Loch Mór. Hij had een enorme tas over zijn schouder en gezien hoe hij rende, was die tas behoorlijk zwaar. Banríon klapte haar boek dicht en legde het aan de kant.
''Hertogin Banríon,'' de jongen was een jaar of tien. Zijn blond haar was nat en staak alle kanten op. Eigenlijk leek het alsof hij net een duik met zijn kleren aan had genomen, wat ook zijn witte hemd en bruine broek waren nat. De heldere blauwe ogen van Con glinsterden van geluk. Hij stond nog zwaar te ademen van al dat rennen.
''Hallo Con,'' groette Banríon hem. Con was helemaal dol op haar sinds ze een jaar of vijf geleden voor hem opkwam terwijl de andere jongens hem aan het pesten waren omdat hij zo anders was. Hij was niet gek of achterlijk, maar er was iets duidelijk met hem aan de hand. Hij begreep dingen alleen letterlijk en sociaal wenselijk gedraag ging bij hem ook niet vanzelf, maar zijn pure ziel en gouden hart maakten het meer dan goed. Ten minste voor Banríon. Voor de dorpelingen van Loch was hij een dorpse dwaas.
'Hertogin Banríon,' Con maakte een buiging zoals zijn moeder hem geleerd had. ''Van harte gefeliciteerd met uw verjaardag. Ik heb een cadeau voor u,'' hij brabbelde de woorden zo snel uit dat Banríon hem nauwelijks kon volgend. Iets wat binnen zijn tas zat, maakte krachtige bewegingen. Con liet de tas op de grond zakken en probeerde de inhoud ervan te grijpen. Het was zeker een grappig gezicht en Banríon deed haar best om haar lach te bedwingen. Uiteindelijk lukt het om de inhoud van de tas eruit te halen.
'Dat heb ik voor u gevangen,' de jongen hield een gigantische karper vast. Het beest leek ongeveer de helft te wegen van wat Con woog.
'Wow!' Banríon was oprecht onder de indruk. 'Zo groot heb ik ze nog nooit gezien!'
'Vet, he!' zei Con vol trots. 'Stomme beest probeerde me te verdrinken, maar ik liet hem niet ontsnappen.'
'Danke wel, Con,' zei Banríon.
De karper maakte nog een forse wanhopige beweging, bevrijdde zich van Cons armen en viel op de grond.
'Stomme beest! Heb toch een beetje respect voor de hertogin!' riep Con tegen de karper. 'Nou dan ga je maar weer in de tas als jij je zo gedraagt.'
'Zo,' zei Con tevreden toen de karper weer helemaal verpakt was. 'Hij moet wel nog bereid worden voordat die bederft.' hij richtte zich tot Banríon.
'Zou jij hem dan naar meesteres Felia willen brengen?' vroeg Banríon hem.
'Natuurlijk wil ik dat!' antwoordde Con enthousiast. 'Ik ga meteen...kijk daar is uw liefje. Dag.' en zonder haar weer aan te kijken ging hij weg richting kasteel. Hij had ook gelijk. Clan reed haar kant op.
'Clan,' Banríon zwaaide naar haar verloofde.
'Ban,' hij groette haar terug. Zodra hij dichtbij genoeg was, zag Banríon dat zijn gezicht vermoeid en verdrietig was en zijn ogen rood en gezwollen. 'Ik moet je spreken,' zei Clan terwijl hij van het paard afstapte. Clans hengst Bua begon meteen te grazen.
'Wat is er gebeurd?' Banríons hart begon onrustig te kloppen.
'Ban, kunnen we in het Eiland Huisje spreken?'
Zonder iets te zeggen knikte Banríon 'ja'. Ze lieten hun paarden achter en liepen naar de roeiboot, die zich een paar honderd meter verderop bevond. Clan liep zo snel dat Banríon hem nauwelijks bij kon houden.
'Maar wat is er, Clan?' vroeg Banríon hem.
'Ik vertel alles zodra we het huisje bereiken,' antwoordde hij snel.
Clan sprong de roeiboot op en hielp Banríon. De jonge hertogin ging tegenover haar verloofde zitten. Ze keek hoe Clan roeide. Hij deed het bijna met geweld alsof zijn eigen leven er van afging. Zweet vloeide langs zijn gezicht en Banríons huid voelde nog plakkeriger dan het al was. Ze uitten beide geen woord totdat ze het eiland Inis Beag bereikt hadden. Net zoals zijn naam het al aangaf, was het eiland klein. Binnen één uur kon je hem langs de kust helemaal omlopen. Het Eiland Huisje stond midden op het eiland gebouwd.
'Kom,' Clan stak zijn hand uit om Banríon uit de boot te helpen. Ze liepen snel naar het huisje. Het huisje was ook klein. Het had een simpele kamer met een tafel, vier stoelen, twee banken en één kast. 'Ga zitten,' Clan wees naar de bank lang het raam.
'Vergeef me,' hij naam plaats naast Banríon. 'Ik heb je niet eens gefeliciteerd,' hij pakte een fluwelen zakje uit zijn leren buidel.
'Bedankt,' ze naam het fluwelen zakje en opende het. Wat ze zag was een klein gouden flesje. Het had vorm van een druppel. 'De Tranen van de Moeder Aarde' stond er in het Inns gegraveerd.
'Ik vind hem heel mooi. Danke wel,' Banríon keek Clan aan.
'Ze zijn echt, Ban,' jonge graaf beantwoordde de vraag die Banríon niet durfde te stellen.
'Maar hoe? Ze zijn zo vreselijk duur en zeldzaam en illegaal... en is het überhaupt waar wat ze zeggen' hertogin keek hem weer aan met ogen vol verbazing. Over 'De Tranen van de Moeder Aarde' heeft ze voor het eerst in 'De vertellingen van Moeder Sinéad' gelezen toen ze een jaar of tien was. Ze vroeg zich altijd af of het waar was. Of zo iets bestond. Volgens sommige mensen bestond het wel, maar was zeer zeldzaam, sprookjesachtig duur, kwam voor alleen in Inn en als het inderdaad bestond dan was het toch illegaal in Ter net als alle andere magische middelen. Banríon heeft wel eens gedroomd om zo'n flesje te hebben, maar ze had nooit echt gedacht dat ze 'De Tranen' ooit zou zien, laat staan bezitten.
'Ik heb hem eind vorig jaar bij een Innse kruidenier gekocht,' antwoordde Clan. 'Ik dacht eerst om wat exotische kruiden voor je te kopen. De kruidenier vroeg of ik ergens speciaal opzoek naar was. Ik had hem verteld dat ik iets bijzonders wilde hebben voor je verjaardag en hij vroeg hoe veel het mocht kosten. Ik zei dat allerbelangrijkst voor me was dat het echt bijzonder was en toen mocht ik met hem naar de kelder mee. Daar haalde hij dat gouden flesje te voorschijn en vroeg of ik wist wat het was. Ik keek niet echt wat erop stond en zei dat het waarschijnlijk een dure parfum was. De kruidenier lachte en vertelde me wat het echt was en ik herinnerde me jou verhalen. De kruidenier vroeg wat ik er voor over zou hebben. Ik zei dat ik hem niet zou geloven totdat hij het kon bewijzen dat 'De Tranen' echt waren. Toen nam hij zijn dolk en sneed zijn pols open. Het bloed begon te vloeien, maar het leek hem niet te boeien. Hij opende het flesje en liet een druppel op zijn wond vallen en alsof Onze Heer hem had aangeraakt, was de wond binnen een paar seconden verdwenen. Ik bood hem al het goud dat ik bij me had, maar hij wilde het niet hebben. Hij vroeg alleen of ik aan hem kon beloven dat zodra Ter en Inn bij elkaar komen, zou ik ervoor zorgen dat hij aan paleis mocht leveren. Weet je, ik heb nooit geweten dat er echt mensen waren die het echt geloofden dat het nog tijdens hun leven gaat gebeuren. Toen heb ik het maar beloofd en nog heel wat goud in zijn handen gedrukt. Stel dat ik zo lang niet zal leven om mijn beloofde te kunnen vervullen.'
'Clan, dit is echt de mooiste verjaardagscadeau die ik ooit heb gekregen! Ik zal hem in geheim bewaren en alleen bij de uiterste nood gebruiken.'
De jonge graaf zweeg en keek naar buiten. Het was nog steeds heet en benauwd, maar het begon ten minste een beetje te waaien.
'Banríon,' Clan keek haar weer aan. 'Je hebt me wel vaker gevraagd wat er aan de hand was,' hij zuchtte diep. 'Ik weet niet of jij het zult begrijpen.'
'Ik zal het proberen te begrijpen,' Banríon voelde hart weer angstig kloppen. 'Wat is er? Hou je niet meer van me? Heb je een andere vrouw?'
'Een andere vrouw? Nee,' hij glimlachte triest.
'Wat is het dan dat ik niet zou kunnen begrijpen?' eiste Banríon antwoord.
'Ban, begrijp me niet verkeerd,' begon Clan het uit te leggen. Ik hou nog steeds heel veel van je. Het is alleen een ander soort liefde dan je van mij zou willen,' hij zweeg weer even. 'Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen. Ik weet niet wat ik moet doen,' de jonge graaf stond op en begon onrustig door de kamer te lopen. 'Misschien heeft mijn vader gelijk. Ik moet gewoon met je trouwen en zal het over gaan,' Clan voelde de tranen weer op komen. Banríon wilde hem weer vragen over wat er over zou moeten gaan, maar besloot om haar verloofde uit te laten praten.
'Gisteravond,' begon Clan weer, 'was het heel benauwd. Ik kon niet slapen en ik dacht om een eindje te gaan rijden. Ik ging naar de staal en zag Ciarán, onze nieuwe kok, naast Bua staan. Ciarán is dol op paarden. We gingen praten en... en ik weet niet hoe het precies gebeurde en weet niet wie van ons de eerste stap maakte, maar plotseling stonden we te zoenen.'
Banríon voelde zich alsof de wereld na deze woorden verging. Haar wereld in elk geval. Natuurlijk had ze wel eens over mannen gehoord die het liefst een andere man lief hadden, dan een vrouw. Kerk verbod en bestrafte dat soort praktijken en daar was Banríon nooit mee eens. Stiekem had ze een hekel aan de bemoeizuchtige hypocriete kerk. Ze had echter nooit gedacht dat haar eigen Clan zo'n man was. Ze voelde de tranen langs haar wangen lopen.
'En toen besefte ik opeens,' Clan ging verder met zijn verhaal, 'dat het was precies wat ik wilde sinds de eerste keer dat ik hem zag...Maar we waren niet de enigen die niet konden slapen,' zijn gezichtsuitdrukking veranderde van blij en gelukkig naar serieus en verdrietig binnen één seconde. 'Mijn vader kwam op dat moment naar de stal en zag het allemaal gebeuren. Zo razend heb ik hem nog nooit meegemaakt. Hij pakte zijn dolk en even dacht ik dat hij ons allebei ging vermoorden, maar hij gooide hem de andere kant op. Vader zei tegen Ciarán dat hij meteen kon vertrekken en ik moest blijven. Hij zei dat alles weer goed zou komen als we getrouwd waren. Hij zei dat ik niets aan jou moest vertellen,' hij keek Banríon aan. Ze waren allebei aan het huilen,'maar ik wou niet tegen je liegen.'
Banríon hoorde hem maar voor de helft. Ze keek hem glazig aan. Op het moment bevond ze zich in haar eigen wereldje, dat nog één uur geleden sprookjesachtig was en nu viel het helemaal uit elkaar. Wat moest ze zeggen? Ze had eigenlijk helemaal geen behoefte om iets te zeggen. Ze wou alleen dat alles weer goed zou komen; dat alles weer zoals vroeger zou zijn.
'Alsjeblieft, Ban, zwijg niet,' Clan viel op zijn knieën voor Banríon en naam haar handen in zijne. 'Haat je me nu?'
'Natuurlijk, niet,' zei Banríon met ogen vol nieuwe tranen, 'maar ik haat het dat ik je verlies.'
'Maar ik zei niet dat ik je ga verlaten,' de jonge graaf kuste haar handen.
'Maar dat wil je wel,' ze keek hem recht in zijn mooie bruine ogen, 'en voor mij is het hetzelfde.'
'Ik ken mijn plichten,' begon Clan, 'en ik-'
'Je plichten?,' de jonge hertogin duwde zijn handen weg. 'Je plichten. Je plichten binden je om met mij te trouwen, je koning te dienen en later het graafschap van je vader over te nemen. Fijn om te horen dat ik nu ook één van je plichten ben!' ze stond op en begon door de kamer heen en weer te lopen terwijl ze verder ging. 'Maar weet je wat? Niemand zal je voor je plichten ooit bedanken. De koning en je vader zullen je plichten als vanzelfsprekend aannemen. En wat mij betreft,' ze keek hem woedend aan, 'ik wil je plicht niet zijn!' ze trok de verlovingsring van haar vinger en gaf hem terug aan Clan.
'Ban,' hij nam de ring met ogen vol ongeloof aan. 'maar wat moet ik nu doen?'
'Mij naar de kust brengen en met rust laten,' beantwoordde Banríon zijn vraag koeltjes. 'Ik wil terug naar het vast land voordat de storm begint.'
Vastberaden liep ze het huis uit. De wind werd steeds sterker en de eerste wolkjes verstopten de zo achter zich. Clan volgde haar in stilte. Beide probeerden ze hun tranen tevergeefs te onderdrukken. Geen woord hadden ze tegen elkaar gezegd onderweg naar het vaste land.
'Vaarwel,' zei Banríon tegen Clan zodra ze weer op vaste grond stond. Ze keek hem voor de laatste keer aan en ging richting haar paard. De hemel was zwaar bevolkt en de zon leek voorgoed te zijn verdwenen.
'Maar wat moet ik nu doen, Ban?' riep Clan haar achterna. De wind begon steeds sterker en luider te worden en de eerste druppels vielen op Clans gezicht. Banríon stopte en draaide zich om.
'Doe maar wat je wilt, Clan,' ze keek hem met lege ogen aan. Ze maakte het Clan duidelijk dat deze conversatie echt afgelopen was. Nog geen moment later begon het regen met bakken uit de hemel te komen.
Normaal gesproken had Banríon een hekel aan het regen, maar nu voelde het als een opluchting en die luide wind ook. Ze kon haar tranen niet meer onderdrukken. Het was ook niet nodig met het regen dat haar al tot op het bot nat had gemaakt. Met zo'n regen, wind en donder wist ze zeker dat haar tranen niet zouden opvallen en haar luide gesnik evenmin.
Huiverend en huilend maakte ze Lile van de boom los en liep langzaam richting het kasteel met haar paard naast haar. Ze had geen haast om naar huis te komen. Eigenlijk hoopte ze stiekem dat de eerst volgende bliksem haar zou doden.